Bericht 16. — van telefoon. Moet wel erg blij geweest zijn met het weerzien van mijn bloedzuigende vriendin, want wie gaat er nou een heel bericht zitten typen met één vinger.
25-01-2022
En daar zaten we dan. Tegenover elkaar. Om beurten hielden we ons hoofd slash kop schuin in een poging de ander te begrijpen. Ik gaf als eerste op.
De belachelijk grote hond aan de andere kant van de salontafel kermde zacht, waarop een zenuw strak sprong in mijn rechter wang en het oog daarboven dichttrok. Met het andere keek ik hem strak aan. Hij bewoog niet, zijn bek hing op dezelfde kier als voor het geluid. Of niet? Zat hij me nou van binnen uit te lachen? Ik keek hem vragend aan en hij zuchtte. Ik stond op en hij ook. Voorzichtig ving hij een kwispel aan. Hele kleine zwiepjes die abrupt stopten zodra ik hem aankeek en hij weer deed of hij opgezet was. Alleen nu was er spanning in zijn lijf ontstaan en dat uitte zich via zijn ogen die hij zo ver van links naar rechts draaide dat er telkens halve manen oogwit verschenen. Ik bleef hem strak aankijken waardoor het oogdraaien erger werd en hij zijn bek dichtklapte. Hij kermde weer, een geluid dat resoneerde in zijn onwaarschijnlijke borstkas, vond ergens een weg naar buiten.
Ik wist dat ik nu maar een enkele beweging hoefde te maken, iets te zeggen, te fluisteren, mijn ogen open te sperren of mijn vinger te bewegen en hij zou exploderen.
Nou, genoeg gefucked met hem, dacht ik, want ik realiseerde me dat hij er weliswaar uitzag als een uit de kluiten gewassen herdershond, hij dat niet was. Ik had haar naar de soort gevraagd, omdat ik sterk mijn twijfels had over de gangbaarheid van zijn formaat. Ze had gekucht en tegelijkertijd ‘hellehond’ gemompeld. Ik had dat verdomd goed verstaan.
Het monster was haar hond. Haar bewaker en dienaar. Hij had een bijpassende Noorse naam, Garmr. Je verzint het niet en uitspreken kon ik het ook niet.
Ze had hem, toen ze hem (en zijn kluif, speelgoedkip en dekentje) vanmorgen bij me kwam brengen, opgedragen mij te gehoorzamen. Hij had naar haar opgekeken en toen naar mij (kop schuin en bedenkelijk) en weer naar haar. Het duurde een seconde of drie, maar toen had hij geknikt. Althans, dat leek zo. Ik vroeg of ik hem Henk mocht noemen en dat mocht. En zo geschiedde. Toen ik tegen hem zei dat hij zelf zijn spullen naar boven moest brengen, deed hij dat. En nu waren we op dit punt beland.
Het gevaarte tegenover me begon te trillen. En omdat ik bij tijd en wijlen geen enkele vorm van inhibitie bezit, maakte ik een kleine hoofdbeweging. Henk schoot als een harige raket langs me heen, stoof de trap af en scheurde de inloopmat half aan flarden om met een dreun tot stilstand te komen tegen de voordeur. Ik dacht minstens dat hij dood moest zijn, al wist ik niet of dat kon, maar toen ik naar beneden keek zat hij daar gewoon.
Met een leren hondenriem in zijn bek keek hij naar me op terwijl ik de trap afliep en calm assertive calm assertive als mantra herhaalde (ja, met Cesar’s stem). Hij stond op en zijn staart zwiepte nu in volledige cirkels.
We liepen langs de gracht, door de hoofdwinkelstraat waar geen honden mogen komen, holden door een woonwijk en eindigden in een groot park. Hoe dat ging vertel ik later. Henk en ik hadden het erg naar onze zin. Ik bescheurde het af en toe, plaste daardoor wel of niet in mijn broek en had het idee hij ook in geen tijden zo gelachen had.
Op de terugweg stopten we voor de supermarkt en keken naar binnen. We hadden brood nodig en pindakaas en iets voor Henk. Ik had wel een zak rauw vlees gekregen voor hem, minstens voor een paar dagen, maar dat zag er zo echt uit. Heel onsmakelijk. Ze hadden hier vast wel voer wat een beetje bewerkt was tot iets esthetisch, zoals een hondenversie van Sheba. Dat had hij verdiend.
Bij de ingang gaf ik hem zijn riem en vroeg of hij wilde wachten. Hij knikte (zie je wel) en ging eens lekker midden voor de schuifdeuren zitten.