Bericht 17. — weer uit notitieboek.
28-01-2022
Lauwwarm water stroomt over de rug van de hond die gebogen voor me zit. Voor een belachelijk grote hond lijkt hij ineens klein. Hij laat zijn kop hangen en ik voel zijn schaamte. Hij laat het me voelen. Liever deel ik mee in een vrolijke emotie, maar die is niet aanwezig in deze badkamer vol warmte, stoom en de geur van ijzer. Ik proef het zelfs op mijn tong, alsof de atmosfeer zich gevuld heeft met moleculen die als viseitjes in mijn mond uiteen knappen.
Bloed stroomt uit zijn vacht. Met een dikke autospons probeer ik hem schoon te krijgen. Voorzichtig til ik zijn kop op en veeg zijn snuit en kop net zo lang tot de spons niet meer rood kleurt. Hij kijkt me aan en zijn treurige blik breekt mijn hart. Onze gedachten gaan samen terug naar eerder die avond, naar toen we voor het raam stonden en de maan zagen. Die enorme maan.
Henk was hier nu een paar dagen en we ontdekten nog steeds nieuwe dingen aan elkaar. Zoals vanavond toen hij onrustig door de woonkamer drentelde en ik niet wist waarom. Hij ging zitten, ging staan, smeet zijn kip door de ruimte, rende in de richting waarin hij hem had gegooid, beukte mijn IKEA Hella Jongerius vaas door de lucht (ging uiteraard niet stuk, maar stuiterde en deed een flikflak, creepy onbreekbaar Dutch design), nam een sprong, ving de kip mid-air, zette zijn poot erop en trok de kop eraf.
Al kauwend op de plastic kippenkop liep hij naar het raam en bleef bewegingsloos staan, zijn blik gefixeerd op iets daarbuiten. Ik ging naast hem staan en kneep direct mijn ogen dicht.
Voor ons, boven de bieb, hing de grootste maan in tijden. Stralend en fel als de zon. Naast me liet Henk de gehavende kippenkop uit zijn bek vallen. Splet.
Nu, achteraf (live and learn, vrinden), weet ik dat die maan de katalysator was van wat er later volgde.
Omdat we het eens waren dat we die maan buiten moesten bekijken en we geen van beide roken, liepen we vijf minuten later in de heldere koude avond op weg naar het park. Lopen ging over in een drafje en ik begon me op dit punt (ja, op dit punt pas) wat zorgen te maken over Henks aanzwellende energie.
Eenmaal in het park ging het allemaal vrij snel en ik moet dit staccato vertellen, anders trek ik het niet tot het eind.
Dus:
…we renden het park in, ik dacht spelen op het hondenveld en ontkoppelde Henk van de ketting, gooide een tennisbal, Henk dacht ammehoela of zoiets en peerde hem in een paar enorme sprongen over het grasveld, over de brug, en toen verdween hij in het duister tussen de bomen, ik moest echt heel ver rennen voordat ik ook bij de brug was, geen Henk, ik roepen, probeerde nog zijn echte naam maar kon er niet op komen, GARMUR, GAMUR, GAMMEL, GUUR… HENK!, toen hoorde ik gillen vanachter de bomen, bingo dacht ik al weet ik niet waarom, rende door de bosjes waar ik bijna over de scheerlijn van een tent struikelde, kwam bij het speelveld, zag een enorm wolfachtig wezen (bleek Henk maar dan nog groter, hoeishetbijOdinmogelijk dacht ik) bij de ingang van de hoge houten speel-wigwam waar hij achteruit naar binnen ging en iets sleurde, ik stopte met rennen, onee dacht ik toen, wilde vluchten, maar vond het toch mijn verantwoordelijkheid, dus rende met grote tegenzin waardoor ik mijn knieën bijna niet meer kon buigen naar de ingang, het Henkmonster kwam net naar buiten, hij was kolossaal (dat zei ik al ja), zijn rug hoog, haren overeind, hij gooide zijn kop achterover en jankte naar die groteske maan, ik bleef stijf staan en stikte bijna in een teug lucht, hoestte, en het reusachtige beest draaide versneld zijn kop in mijn richting, zag me en bekeek me met vuurrode ogen, brandende ogen, ik zit in een film dacht ik en zakte door mijn knieën die ineens wel omknakten, hij pakte iets van de grond en zwiepte het weg, ja, hetzelfde als zijn kip, ik zag te duidelijk een langwerpig ding waarvan ik niet wilde dat het een arm was, maar wat echt wel — zelfs in het duister — die typische langwerpige vorm had met wapperende hand en al, het Henkding keek weer naar me, hield zijn kop schuin, kwam op me af, en terwijl hij dat deed, slonk hij.
De geur van bloed is verdwenen als ik Henk afgedroogd heb. Ik föhn zijn dichte zwarte vacht, maar ik voel hem pas een beetje ontspannen als ik hem kam met het herderharkje. Hij sluit zijn ogen en zucht. Dan vertelt hij me over volle maan en dat hij die cyclus normaal gesproken samen met haar doorstaat en dat ze elkaar dan in toom houden en het voornamelijk bij bruine ratten houden, die ze vooral vinden bij de gracht en die FYI behoorlijk smerig zijn. Dan is hij weer stil.
Ik sla mijn armen om hem heen en zo blijven we een tijdje zitten tot een van ons aan Netflix denkt.