NATASJA EXEL



overbuurmeisje (7): spiegelbeeld

Bericht 6. — uit notitieboek, 13-01-2022



Stokstijf blijf ik staan als ik vanuit mijn rechter ooghoek zie wat ik zie.
 Heel langzaam draai ik mijn hoofd zodat mijn linkeroog het ook ziet en de twee beelden door iets heel technisch wat in het commandocentrum achter mijn ogen gebeurt (‘kijk nou, ik draai gewoon een half rondje op mijn hakken, is het niet geweldig’, roept Erik Scherder en tegelijkertijd klikt hij op het knopje in zijn hand waardoor er achter hem op het digiboard een science-fiction-achtig beeld van een grote dikke hersenkwab verschijnt, met kleurtjes) in elkaar glijden zonder dat ik er ook maar iets van merk. Je zou je kunnen afvragen of het wel echt gebeurt als je er niets van merkt.

Wat ik vervolgens zie vind ik allengs ingewikkelder dan de causale reeks die zich net voordeed in mijn brein. Oh godsejezus. Mijn armen schieten omhoog. Ik schrik er zelf van. Niet alleen omdat ik het voel gebeuren, dit merk ik gelukkig wel, maar vooral omdat ik het zie gebeuren. Het ding in de spiegel tegenover me doet namelijk precies hetzelfde. Ik slaak een schreeuwgil en schrik daar ook weer van, want geluid kaatst onbarmhartig op het marmer in de hal. Het maakt een driepunter via de hardhouten voordeur en torpedeert zich in mijn schedel waar het nog een paar minuten door resoneert. Mijn handen houden nu mijn hoofd vast en het ding doet hetzelfde. Haha, doet pijn, he.

Ik maak een paar bewegingen die je normaal niet verzint en eindelijk dringt het tot me door dat ik dat ding ook ben.

Als ik mijn haar uit mijn gezicht veeg zie ik inderdaad een vage bekende. Tenminste, ik moet goed kijken. Ja. Tja. Ohja, toch. Daar is ze. Ik schuifel dichter naar de spiegel en durf haar in de ogen te kijken. De rest daaromheen — het deel waar de gevolgen van bijna drie dagen binnen in dezelfde kleren, hetzelfde opgestoken haar en dezelfde rap vermenigvuldigende huid bacteriën pijnlijk zichtbaar zijn — zijn te ongeloofwaardig, te onrealistisch. Niemand is zó gek. Ook ik niet. En zomaar besluit ik dat het nu afgelopen is en dat ik mijn probleem (de ondode van de overkant) onder ogen moet zien.

‘Het is klaar’, zeg ik hardop tegen de ogen in de spiegel en ik zie dat ze me begrijpen. Noemen ze dit niet het moment van inzicht, zo halverwege een verhaal? Een spiegelmoment? (In dit geval kan dat het dan toch niet zijn, we namelijk nog lang niet op de helft van deze vertelling. Nee, echt niet. Sorry).

Evengoed gaat dit spiegelmoment naar boven en eens stevig douchen.

‘Kijk, ik loop zomaar de trap op, nog een tree en nog een, er gebeuren een miljard dingen in mijn fantastische hersenen en ik merk er niets van, is het niet ongelooflijk bijzonder!’