Bericht 29. — uit notitieboek.
09-02-2022
Deze keer kwam ik na de episode niet in mijn eigen huis tot bewustzijn en ook niet midden op straat. Deze keer opende ik mijn ogen, rekte me eens goed uit en ontdekte met één hoofdswipe van links naar rechts dat ik op het politiebureau zat. Wel verdomd, zeg. That’s a first, makkers.
Het duurde even voordat ik weer helemaal bij de tijd was (en nog langer eer ik erachter zou komen dat we tweeëneenhalve dag verder waren), maar toen het eenmaal zover was en ik me zo normaal voelde als binnen mijn mogelijkheden lag, had ik enorme zin in koffie. Bedoel, normaler kan bijna niet.
Recht tegenover me, aan de andere kant van minstens twintig onbemande bureaus, twee ficussen, een halve jucca, een fiets, een kapstok en een domme poster van 21 Jumpstreet (ik moest dus lachen), ontdekte ik de automaat. Ik stond op en… hé zeg, dat ging nog niet zo eenvoudig. Maar ik had goed geslapen en liet me niet weerhouden door een beetje tegenwerking. Dit was niets in vergelijking met wat ik allemaal had meegemaakt de laatste tijd, dus ik sleurde de bureaustoel waaraan ik met een handboei vast zat, gewoon achter me aan.
Bij de koffieautomaat aangekomen ging ik er eens lekker voor zitten om een keuze te maken uit het assortiment van koffies, thees en chocoos. Ik at daarbij de boterham met boterhamworst (hahaha, boterhamworst op je boterham) die ik onderweg had gevonden. Na twee happen had ik geen trek meer en flipte de rest over mijn schouder. Net toen ik de keuze had gemaakt voor een ‘grande latte met paardenmelk en stukjes pinda’ en mijn vinger uitstak naar de knop, werd ik naar achteren weggerukt. Ik kieperde bijna voorover met mijn harses tegen de automaat. Gelukkig trok de handboei de boel strak en bleef ik mooi een soort van hangen.
In de verhoorkamer werd ik achter een tafel gerold. Twee agenten— tenminste ik nam maar aan dat het dat waren, bedoel, mensen zeggen zoveel over wat ze wel en niet zijn en bovendien hadden ze mondkapjes op, wat ik erg raar vond, want ik ben toch geen beschimmelde crimineel ofzo— namen tegenover me plaats op metalen stoelen. Ik nestelde me lekker in mijn zachte bureaustoel en stak mijn hand op toen een van de twee opstond en zei dat hij koffie ging halen en een mondkapje voor mij. Hij keek me aan en ik zwaaide nogmaals nadat ik de handboei uit de huid van mijn pols had getrokken en net toen ik mijn bestelling dan maar wilde roepen, kreeg ik een déjà vu. Het beeld rolde voor mijn netvlies precies op het moment dat het bloed uit de jaap in mijn pols met een wijde boog over tafel spetterde. Verrek! Dat had ik eerder gezien! dacht ik enthousiast.
‘Voor mij een grande latte met paardenmelk en stukjes pinda!’ riep ik net op tijd de weglopende man na.
‘Alsjebliehieft!’ voegde ik er voor de zekerheid aan toe. En: ‘meneer!’
Het was warm in de kleine ruimte en ik ritste mijn jas helemaal open. Wat rook ik toch? De agent tegenover me deinsde naar achteren.
‘Oh, ruik jij het ook?’ vroeg ik hem terwijl hij opsprong en achterwaarts naar de deur liep, het mondkapje met twee handen tegen zijn neus en mond drukkend. Alsnog hoorde ik hem vloeken.
Ik fatsoeneerde mijn gympak dat onder de hondenharen zat en probeerde het bloed weg te likken van mijn arm. Toen dat niet werkte trok ik een reep polyester van mijn toch al gehavende puffer en wikkelde dat strak om mijn pols.
Hè, nou, zo dan, dacht ik, veegde mijn kin af en ondanks dat het mijn eigen bloed was voelde ik me een stuk beter.
Ik vroeg me af waar de popo’s waren.
Tegenover me op tafel lag een onbewaakte dossiermap. Ik kon er net bij met een van mijn lange puntige nagels en trok hem naar me toe. Er stond alleen een datum op de voorkant en een nummer. Met dezelfde nagel sloeg ik de kaft open, want ik wilde geen bloedvlekken maken.
In de map lagen formulieren en een stapel foto’s. Die laatste spreidde ik in een veegbeweging voor me uit. Shit, nee. Oetmeloen. En probeerde daarna met mijn mouw de bloedvlekken weg te vegen. Als bij krasplaatjes kwamen stuk voor stuk de afbeeldingen tevoorschijn.
En vanachter de hand die ik krampachtig op mijn mond drukte, hoorde ik mezelf alsnog eerst geluiden van verbazing maken en daarna vloeken.