Bericht 21. — uit notitieboek. DEEL 2
02-02-2022
Laatste zin uit DEEL 1: ‘En mên, het was geweldig!’
En voor het geval dat je nu denkt ‘huh’, zo begin je geen verhaal, oelewapper’, nee zo begon het ook niet, zie deel 1. We zijn nu aanbelandt bij dat Henk en ik op ons afscheidsuitje gingen voordat hij naar huis moet.
Een zeer beknopte recapitulatie.
De supermarkt:
Henk en ik liepen door de Jumbo met allebei zo’n trek/duw mandje. We hadden de meeste paden voor onszelf. Bij het brood zag ik vrouw reiken naar het laatste pompoenbrood. En omdat ik gehoord had van een vriendin dat je ongelooflijk mazzel moet hebben om er een te scoren, ging ik naast haar staan en zei ‘geef’. Zij zei ‘nee’. Henk snuffelde aan haar bibs, zij keek om, Henk ontblote zijn fabelachtige gebit en plof het brood ging zo in ons mandje. Hij grinnikte als een ouwe roker. Bij de kassa legde Henk onze boodschappen op de band, ging op zijn achterpoten staan en hield in zijn bek de flessenbon.
De kassajongen keek omhoog naar het wapperende bonnetje en daarna naar mij, smekend. Ik haalde mijn schouders op en zei dat hij ‘los’ kon proberen. De winkelbewaker (die mij vast nog herkende van die keer met het water) stond met getrokken taser achter ons terwijl we inpakten. Henk maakte een schijnbeweging, daar is hij erg goed in, ik schrik er zelfs van. En ik schrok dus en giechelde hard. De bewaker moest niet lachen, maar bevroor, ik hoorde zijn kaken op elkaar klappen.
Een kermend geluid verliet zijn lichaam.
Het park:
Daarna gingen we pompoenbrood met kaas eten in het park. Henk wilde ook koffie uit de thermos, maar dat was espresso en dat vond ik geen goed idee. Dus Henk dronk de koffie. En daarna moest hij rennen. Hij stoof over het losloopveld tussen (en over) de andere honden. Hij vond het geweldig. Een middelgroot labradoodle(beertje), duidelijk een meisje, volgde zijn voorbeeld en begon spontaan over kleine hondjes te rennen en slingerde er zelfs eentje weg. Het gegil, van zowel het vliegende hondje als beide baasjes, was hilarisch.
Henk bleef lekker rennen tot hij helemaal alleen was en terugkwam met zes ballen, een frisbee, een handtas en een klein hondje (btw die laatste twee heb ik beide teruggebracht, vanwege de tas kreeg ik een hengst en even later kwam Henk terug met een stuk broek en een lap bil).
De boekwinkel:
In de op heilige grond gevestigde boekwinkel (Henk wist de eerste keer niet of hij de voormalige kerk wel kon betreden zonder uiteen te spatten. Maar dat was niet gebeurd. Hetgeen nogal onthullend was over de heiligheid van de grond. Die middeleeuwse rakkers) ging ik vragen om een boek over het opvoeden van honden.
Of ik een bepaald soort hond in gedachten had, vroeg de typische boek-I am defenitely holier than thou-verkoopster terwijl ze haar hand semi-achteloos over een rij kaften van hondenboeken liet glijden. Ze had natuurlijk gelijk met die houding, al wist ze dat niet, maar ik was toch beledigd. Ik zei jazeker, pisvlek, een valse hond. Ze keerde zich om, keek eerst fronsend-vragend (de ‘neem je me in de zeik’-blik) en vroeg wat ik zei. Bijna tegelijkertijd rolde een holle angstblik zo vers vanuit het cerebrale paniekcircuit als een golf over haar gezicht toen ze Henk zag. Fascinerend.
Henk en ik keken gebiologeerd toe hoe ze met een onwillekeurige contractie van haar armspieren zo de hele plank ‘honden’ in een keer leegritste.
Voldaan kwamen we thuis, pakten onze dekentjes en kropen op de bank voor de rest van het pompoenbrood en ieder drie marsen en een zak diepvriesdoperwten voor op mijn blauwe oog en gingen op Netflix The power of the dog kijken, vanwege de titel, maar de film was depri en nouja, depri, en er was helemaal geen hond, dus gingen we After Life kijken en daar was wel een hond en dat was lachen en huilen.
Ik wilde niet dat het avond werd. Henk zelf was ambivalent, want het was tenslotte zijn baasje dat thuiskwam. Maar hij drukte zijn neus tegen mijn blauwe oog en ik beet in zijn oor. En toen ging ik niet huilen.
Het was de beste dag in tijden.