Bericht 12. — uit notitieboek, vervolg op vervolg op vervolg op…
20-01-2022
Hijgend stond ik weer binnen, voor het raam in de salon op de beletage. Ik wreef over mijn gloeiende wang. Schrok me alsnog de tering van het besef dat ze me aangeraakt moest hebben met die klauw en met een spastische uithaal probeerde ik mijn eigen hand van me af te werpen. Toen dat niet lukte greep ik naar mijn hart, dat zich een potentiële hartaanval in de rondte klopte na het rennen van minstens acht meter vanaf het midden van de straat naar de voordeur. Van de zes treden omhoog naar het portiek had ik er volgens mij maar één geraakt alvorens ik de deur opentrapte, over de drempel struikelde en met een hinkstapsprong de marmeren hal doorkruiste om met een harde smak tot stilstand te komen tegen de dichte deur naar de garderobe. Ik deed dit door mijn gezicht te gebruiken.
Smak.
In de salon was het zoals gewoonlijk donker. Hier brandde nog zelden het licht en de verwarming. Ik zocht naar een herinnering van toen dat nog wel zo was (maar zag alleen jouw gezicht). Er kwam niets. Een bubbel van leegte zakte door mijn lichaam en mijn knieën knikten. De atmosfeer hing stil en zwaar om me heen. Het maanlicht en de lantaarnpaal wierpen tegelijkertijd koel en warm licht naar binnen, lange schaduwen herdefinieerden de ruimte tot een incoherente schemerzone. Ik wist niet of ik hier nog wel hoorde (zonder jou).
Ik trilde terwijl ik om de gevlochten stam van de weelderige Pachira naar buiten loerde. Vanaf hier leek de straat leeg. Was ze weg? Op mijn tenen sloop ik naar het middelste raam waar ik over de planten heen kon kijken.
Links, rechts, helemaal niemand.
(Ik bedacht me op dat moment dat ‘niemand’ de ontkenning van ‘iemand’ was en dat het nog maar de vraag was of zij daaronder viel. Het was goed mogelijk dat ze ‘iets’ was. Dus dan werd het:…)
Links, rechts, helemaal niets.
Oh, wel. De kat van de overburen zat aan de overkant van de straat op de stoep, tussen de fietsen. Hij/zij keek naar boven. Ik wilde net op het raam tikken en zwaaien, uit gewoonte, maar hield me in toen ik zag dat hij/zij nogal strak aan het staren was. Naar boven dus. Mijn boven. Godsamme. Nee, he. En héél erg langzaam kantelde ik mijn hoofd achterover tot ik ook omhoog keek (ik wil het niet, ik wil het niet).
Maar ik zag het toch. (ohneeawwwhwiliknie)
Bovenaan het raam, mijn raam, bungelden twee voeten. Vieze, blote voeten. Lichtblauwe complexie. Dat kon er maar een zijn. Ik drukte mijn nog altijd gloeiende wang tegen het raam, wat best lekker was, en keek zover ik kon naar boven. In een vreemde hoek van onder zag ik haar. Ze ‘hing’ of ‘zweefde’ (ik wil het niet) voor het raam van de huiskamer op de eerste verdieping. Ik hoorde hoe ze daar op het raam klopte en iets riep. Het klonk als ‘owwie’.
Ik drukte mijn oor tegen het glas en verdomd, ik hoorde haar nu best goed.
‘Sorry…sorry!’ Boven mij sloeg haar stem over. Ze trappelde daarbij met haar voeten en haar teennagels krasten over het raam. Wat eveneens best hard klonk in mijn vastgezogen oor.
Zonder na te denken klopte ik op het raam, hield mijn hart vast en sloot mijn ogen. Een korte drukgolf duwde me naar achteren. Ik wankelde en voelde hoe de lucht aan de andere kant van het glas zich vulde met aanwezigheid.
‘Sorry’, zei ze nogmaals. Nu zacht en griezelig dichtbij. Het raam tussen ons leek niet te bestaan en ik hield mijn ogen stijf dicht, durfde nauwelijks in te ademen, bang dat ik haar zou ruiken of zelfs proeven.
‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg ze en aaide met haar zoete stem over mijn warme wang. En bijna zei ik ‘ja’, uit beleefdheid of zoiets gevaarlijks. Van schrik sloeg ik mijn mond dicht en omdat ik daar weer van schrok schoten mijn ogen open.
Huh? Voor me was niemand. Niets.
‘Hallo?’ riep ze.
Ze was er dus nog wel, maar verrassend onzichtbaar. Door mijn onderzoek wist ik dat dat niet iets is wat vampiers doorgaans doen (ze worden hooguit ijl, heel ander verhaal), dus ik vreesde voor een volgende situatie die ik niet kon ontkennen. Het geluid kwam van rechts en met enorme tegenzin liep ik in de richting van de ‘hallo’. Ik keek om de hoek van de kamerdeur, de hal in.
Bingo.
Ze had haar tenen om de drempel van de voordeur gehaakt en keek me verwachtingsvol aan, haar handen (die inmiddels weer op handen leken) in elkaar geklemd voor haar borst. Weer ontroerde ze me en ik dacht, ohmên, welke ongelooflijke sukkel heeft de voordeur niet dicht gedaan.
Nu ik weer oog in oog met haar stond was het zo moeilijk om ‘nee’ te zeggen. Ik zuchtte om mijn slapheid en gaf me over aan het ondraaglijke verlangen naar iemand (of iets, what the hell). De gevolgen zouden niet te overzien zijn. (Zeg Nee. Zeg Nee. Idioot! Zeg…)
‘Ja’, zei ik dus.
En gek genoeg wist ik het zeker.
(ik wil het)